Syed Hussain brulde van woede
En zelfs Jafar Syed kon niet stoppen.
Pijlen raken ijzer (pantser) in hun lichaam
Degenen die verdwenen (in hun lichaam) verschenen niet meer. 215.
Toen, in grote woede,
Gemonteerd op de boog en schoot de pijlen.
Die pijlen vlogen als motten
En dan zo'n geluk dat niet met de ogen kan worden gezien. 216.
Zo werd het leger van de Sayyid gedood
En het leger van de Shaykhs vluchtte in ontsteltenis.
Toen Maha Kal hen zag vluchten,
Schiet (dan) geen pijlen op hen af uit woede. 217.
Sjeik Sainik begon opnieuw te vechten nadat hij door de loge was vermoord
En de astra's raakten enthousiast over de pantsers enz.
Alsof je een leeuw een hert ziet doden
Hij valt terwijl hij kijkt en kan niet doden. 218.
Sjeik Farid werd onmiddellijk vermoord
En elimineerde ook de verschrikkelijke sjeik Ujjain.
Vervolgens vermoordde hij Sheikh Amanullah
En vernietigde het leger van Sheikh Wali. 219.
Ergens werden de helden neergeschoten en gedood
En ergens verspreid liggen schilden ('charm') en pantsers ('bram') over het slagveld.
Er was zo'n enorme oorlog
Dat de dapperen vroeger door woede werden opgevoed. 220.
Ergens waren er torso's zonder hoofd
En ergens hielden de krijgers gras tussen hun tanden.
(dwz-ein geloofde). Ze riepen 'red, red'
Ze zeiden tegen Maha Kal dat hij ons niet moest vermoorden. 221.
Ergens kwamen de postbodes en zeiden 'Dah Dah'
En ergens schreeuwden 'masan' (geesten).
Ergens dansten geesten, vampiers en batals
En rampen regenden over de krijgers. 222.
(van een krijger) had één oog en één had slechts één arm.
Eén had één been en een half pantser.
Zo sloegen de woeste krijgers,
Alsof een harde wind de vleugels had ontworteld. 223.
Op het hoofd van de vijand klonk de kirpan van de ramp:
Er zat geen levenskracht (‘Jivkara’ levenskunst) meer in.
Wie werd geraakt door het zwaard van de tijd,
Hij werd half in half. 224.
Op wiens hoofd een 'cirkelend' zwaard sloeg
Dus zijn hoofd werd in tweeën gespleten.
Wie werd getroffen door de pijl van de roep,
Hij maakte een einde aan zijn leven met een pijl en rende weg. 225.
Aan beide kanten klonken de doodsklokken zo
Mogen zij zijn als degenen die in de vloed spelen.
Gomukh, cimbalen, trompetten,
Dhol, Mridang, Muchang etc. waren (klinkend) met duizenden. 226.
Zo'n hevige oorlog volgde,
Waar niemand een einde aan kon maken.
Zoveel Malechs (Mughals) als de demonen produceerden,
Het grote tijdperk heeft hen vernietigd. 227.
De reuzen werden opnieuw erg boos.
Ze creëerden meer oneindige reuzen.
(Onder hen) Dhuly Karan, KC,
Ghor Dhar en Sronat Lochan zouden erbij betrokken zijn. 228.
Gardhab Ketu, zoete geur,
En een reus (genaamd Arun Netra) werd geboren in de oorlog.
Ik zag ze geboren worden in Rann
Maha Kaal ('Asidhuja') vernietigde de reuzen. 229.
Asidhuja was erg boos
En versloeg (dwz doodde) het leger van reuzen in de strijd.
Door elkaars pantser te doden
Hij scheurde die krijgers aan stukken. 230.
Toen Asidhuj aldus het (gigantische) leger doodde
Toen begonnen de reuzen in hun geest te beven.
Er verschenen talloze reuzen in Rann.
(Nu) zeg ik hun namen ademloos (dwz zeg voortdurend). 231.
De gier brult, de haan brult
En nog een grote reus genaamd Ulu Ketu in Ran
Ga voor Asidhuj staan
En de vier partijen begonnen te zeggen: 'dood, dood'. 232.