Sri Dasam Granth

Pagina - 1174


ਰਾਜ ਸਾਜ ਸਭ ਤ੍ਯਾਗਿ ਕਰਿ ਭੇਖ ਅਤਿਥ ਬਨਾਇ ॥
raaj saaj sabh tayaag kar bhekh atith banaae |

(De koning) gaf alle koninklijke regelingen op en werd een toegewijde van Jogi

ਤਵਨਿ ਝਰੋਖਾ ਕੇ ਤਰੇ ਬੈਠਿਯੋ ਧੂੰਆ ਲਾਇ ॥੨੨॥
tavan jharokhaa ke tare baitthiyo dhoonaa laae |22|

En zat onder zijn raam rook te maken. 22.

ਚੌਪਈ ॥
chauapee |

vierentwintig:

ਰਾਜ ਸੁਤਾ ਭਿਛਾ ਲੈ ਆਵੈ ॥
raaj sutaa bhichhaa lai aavai |

De prinses bracht een aalmoes

ਤਾ ਕਹ ਅਪਨੇ ਹਾਥ ਜਿਵਾਵੈ ॥
taa kah apane haath jivaavai |

En gaf hem te eten met haar hand.

ਨਿਸਿ ਕਹ ਲੋਗ ਜਬੈ ਸ੍ਵੈ ਜਾਹੀ ॥
nis kah log jabai svai jaahee |

's Nachts als alle mensen slapen

ਲਪਟਿ ਲਪਟਿ ਦੋਊ ਭੋਗ ਕਮਾਹੀ ॥੨੩॥
lapatt lapatt doaoo bhog kamaahee |23|

Dus genoten ze allebei van elkaar. 23.

ਇਹ ਬਿਧਿ ਕੁਅਰਿ ਅਧਿਕ ਸੁਖ ਲੀਏ ॥
eih bidh kuar adhik sukh lee |

Op deze manier bereikten de Kumari groot geluk

ਸਭ ਹੀ ਲੋਗ ਬਿਸ੍ਵਾਸਿਤ ਕੀਏ ॥
sabh hee log bisvaasit kee |

En liet alle mensen geloven.

ਅਤਿਥ ਲੋਗ ਕਹਿ ਤਾਹਿ ਬਖਾਨੈ ॥
atith log keh taeh bakhaanai |

Alle mensen noemden hem Jogi

ਰਾਜਾ ਕਰਿ ਕੋਊ ਨ ਪਛਾਨੈ ॥੨੪॥
raajaa kar koaoo na pachhaanai |24|

En niemand erkende (hem) als koning. 24.

ਇਕ ਦਿਨ ਕੁਅਰਿ ਪਿਤਾ ਪਹਿ ਗਈ ॥
eik din kuar pitaa peh gee |

Op een dag ging Kumari naar haar vader

ਬਚਨ ਕਠੋਰ ਬਖਾਨਤ ਭਈ ॥
bachan katthor bakhaanat bhee |

(En hij) begon harde woorden te spreken.

ਕੋਪ ਬਹੁਤ ਰਾਜਾ ਤਬ ਭਯੋ ॥
kop bahut raajaa tab bhayo |

Toen werd de koning erg boos

ਬਨ ਬਾਸਾ ਦੁਹਿਤਾ ਕਹ ਦਯੋ ॥੨੫॥
ban baasaa duhitaa kah dayo |25|

En verbannen de dochter. 25.

ਸੁਨ ਬਨਬਾਸ ਪ੍ਰਗਟਿ ਅਤਿ ਰੋਵੈ ॥
sun banabaas pragatt at rovai |

Banwas huilde veel van bovenaf.

ਚਿਤ ਕੇ ਬਿਖੈ ਸਕਲ ਦੁਖ ਖੋਵੈ ॥
chit ke bikhai sakal dukh khovai |

Maar ze verwijderde altijd al het verdriet van Chit (wat betekende dat ze gelukkig was en dat zei)

ਸਿਧਿ ਕਾਜ ਮੋਰਾ ਪ੍ਰਭੁ ਕੀਨਾ ॥
sidh kaaj moraa prabh keenaa |

God heeft mijn werk voltooid

ਤਾਤ ਹਮੈ ਬਨ ਬਾਸਾ ਦੀਨਾ ॥੨੬॥
taat hamai ban baasaa deenaa |26|

Dat de vader mij ballingschap heeft gegeven. 26.

ਸਿਵਕਨ ਸੰਗ ਇਮਿ ਰਾਜ ਉਚਾਰੋ ॥
sivakan sang im raaj uchaaro |

De koning zei dit tegen de bedienden

ਏਹ ਕੰਨ੍ਯਾ ਕਹ ਬੇਗਿ ਨਿਕਾਰੋ ॥
eh kanayaa kah beg nikaaro |

Dat dit meisje snel (van hier) verwijderd moet worden.

ਜਹ ਬਨ ਹੋਇ ਘੋਰ ਬਿਕਰਾਲਾ ॥
jah ban hoe ghor bikaraalaa |

Waar er een verschrikkelijke verschrikking is,

ਤਿਹ ਇਹ ਛਡ ਆਵਹੁ ਤਤਕਾਲਾ ॥੨੭॥
tih ih chhadd aavahu tatakaalaa |27|

Haal het daar meteen weg. 27.

ਲੈ ਸੇਵਕ ਤਿਤ ਸੰਗ ਸਿਧਾਏ ॥
lai sevak tith sang sidhaae |

De bedienden namen hem mee

ਤਾ ਕੋ ਬਨ ਭੀਤਰ ਤਜਿ ਆਏ ॥
taa ko ban bheetar taj aae |

En hij kreeg een breuk in het broodje.

ਵਹ ਰਾਜਾ ਆਵਤ ਤਹ ਭਯੋ ॥
vah raajaa aavat tah bhayo |

Die koning kwam daar ook

ਤਹੀ ਤਵਨਿ ਤੇ ਆਸਨ ਲਯੋ ॥੨੮॥
tahee tavan te aasan layo |28|

En daar nam hij plaats. 28.

ਦ੍ਰਿੜ ਰਤਿ ਪ੍ਰਥਮ ਤਵਨ ਸੌ ਕਰੀ ॥
drirr rat pratham tavan sau karee |

Eerst goed met hem gespeeld

ਭਾਤਿ ਭਾਤਿ ਕੈ ਭੋਗਨ ਭਰੀ ॥
bhaat bhaat kai bhogan bharee |

En gevuld (de geest) door zich over te geven aan verschillende dingen.

ਹੈ ਆਰੂੜਤ ਪੁਨਿ ਤਿਹ ਕੀਨਾ ॥
hai aaroorrat pun tih keenaa |

Zet hem dan op het paard

ਨਗਰ ਅਪਨ ਕੋ ਮਾਰਗ ਲੀਨਾ ॥੨੯॥
nagar apan ko maarag leenaa |29|

En nam de weg naar zijn stad. 29.

ਇਤਿ ਸ੍ਰੀ ਚਰਿਤ੍ਰ ਪਖ੍ਯਾਨੇ ਤ੍ਰਿਯਾ ਚਰਿਤ੍ਰੇ ਮੰਤ੍ਰੀ ਭੂਪ ਸੰਬਾਦੇ ਦੋਇ ਸੌ ਸਤਾਵਨ ਚਰਿਤ੍ਰ ਸਮਾਪਤਮ ਸਤੁ ਸੁਭਮ ਸਤੁ ॥੨੫੭॥੪੮੫੬॥ਅਫਜੂੰ॥
eit sree charitr pakhayaane triyaa charitre mantree bhoop sanbaade doe sau sataavan charitr samaapatam sat subham sat |257|4856|afajoon|

Hier is de conclusie van de 257e charitra van Mantri Bhup Sambad van Tria Charitra van Sri Charitropakhyan, alles is veelbelovend. 257,4856. gaat door

ਚੌਪਈ ॥
chauapee |

vierentwintig:

ਹੰਸਾ ਧੁਜ ਰਾਜਾ ਇਕ ਸੁਨਿਯਤ ॥
hansaa dhuj raajaa ik suniyat |

Een koning genaamd Hansa Dhuj luisterde altijd

ਬਲ ਪ੍ਰਤਾਪ ਜਿਹ ਅਤਿ ਜਗ ਗੁਨਿਯਤ ॥
bal prataap jih at jag guniyat |

Wiens kracht en pracht door de hele wereld werd geloofd.

ਕੇਸੋਤਮਾ ਧਾਮ ਤਿਹ ਨਾਰੀ ॥
kesotamaa dhaam tih naaree |

Er was een dame in zijn huis genaamd Kesotama.

ਜਾ ਸਮ ਸੁਨੀ ਨ ਨੈਨ ਨਿਹਾਰੀ ॥੧॥
jaa sam sunee na nain nihaaree |1|

Zo'n (mooie vrouw) is nog niet eerder gehoord en niet met mijn ogen gezien. 1.

ਹੰਸ ਮਤੀ ਤਿਹ ਗ੍ਰਿਹ ਦੁਹਿਤਾ ਇਕ ॥
hans matee tih grih duhitaa ik |

Er was een meisje genaamd Hans Mati in hun huis.

ਪੜੀ ਬ੍ਯਾਕਰਨ ਕੋਕ ਸਾਸਤ੍ਰਨਿਕ ॥
parree bayaakaran kok saasatranik |

(Hij) was goed opgeleid in grammatica, coke en vele andere wetenschappen.

ਤਾ ਸਮ ਅਵਰ ਨ ਕੋਊ ਜਗ ਮੈ ॥
taa sam avar na koaoo jag mai |

Er was niemand anders zoals hij in de wereld.

ਥਕਿਤ ਰਹਿਤ ਨਿਰਖਤ ਰਵਿ ਮਗ ਮੈ ॥੨॥
thakit rahit nirakhat rav mag mai |2|

Als hij hem zag, werd zelfs de zon onderweg moe. 2.

ਅੜਿਲ ॥
arril |

onbuigzaam:

ਅਤਿ ਸੁੰਦਰਿ ਵਹ ਬਾਲ ਜਗਤ ਮਹਿ ਜਾਨਿਯੈ ॥
at sundar vah baal jagat meh jaaniyai |

Die vrouw werd beschouwd als de mooiste ter wereld.

ਜਿਹ ਸਮ ਅਵਰ ਸੁੰਦਰੀ ਕਹੂੰ ਨ ਬਖਾਨਿਯੈ ॥
jih sam avar sundaree kahoon na bakhaaniyai |

Er was geen andere schoonheid zoals zij.

ਜੋਬਨ ਜੇਬ ਅਧਿਕ ਤਾ ਕੇ ਤਨ ਰਾਜਈ ॥
joban jeb adhik taa ke tan raajee |

Joban en schoonheid waren erg mooi op haar lichaam.

ਹੋ ਨਿਰਖਿ ਚੰਦ੍ਰ ਅਰੁ ਸੂਰ ਮਦਨ ਛਬਿ ਲਾਜਈ ॥੩॥
ho nirakh chandr ar soor madan chhab laajee |3|

Zelfs de zon, de maan en Kama Dev werden verlegen bij het zien van zijn beeld. 3.

ਰੂਪ ਕੁਅਰ ਸੁਕੁਮਾਰ ਜਬੈ ਅਬਲਾ ਲਹਾ ॥
roop kuar sukumaar jabai abalaa lahaa |

(Op een dag) toen de vrouw de vorm zag van een zachtaardige maagd

ਜਾ ਸਮ ਨਿਰਖਾ ਕਹੂੰ ਨ ਕਹੂੰ ਕਿਨਹੂੰ ਕਹਾ ॥
jaa sam nirakhaa kahoon na kahoon kinahoon kahaa |

(Dus dat begonnen ze te denken) niemand heeft zoiets gezien (mooi) en niemand heeft iets gezegd.