Sri Dasam Granth

Pagina - 942


ਮੇਹੀਵਾਲ ਅਧਿਕ ਦੁਖੁ ਧਾਰਿਯੋ ॥
meheevaal adhik dukh dhaariyo |

(Wachtend) Mehinwal was erg verdrietig

ਕਹਾ ਸੋਹਨੀ ਰਹੀ ਬਿਚਾਰਿਯੋ ॥
kahaa sohanee rahee bichaariyo |

Mahinwal was ontsteld: 'Waar is Sohani gebleven?'

ਨਦੀ ਬੀਚ ਖੋਜਤ ਬਹੁ ਭਯੋ ॥
nadee beech khojat bahu bhayo |

(Hij zocht naar hem) veel in de rivier

ਆਈ ਲਹਿਰ ਡੂਬਿ ਸੋ ਗਯੋ ॥੮॥
aaee lahir ddoob so gayo |8|

Hij sprong in de rivier om te zoeken, maar raakte in de golven verdwaald.(8)

ਏਕ ਪੁਰਖ ਯਹ ਚਰਿਤ੍ਰ ਸੁਧਾਰਿਯੋ ॥
ek purakh yah charitr sudhaariyo |

Een man speelde dit personage

ਮੇਹੀਵਾਲ ਸੋਹਨਿਯਹਿ ਮਾਰਿਯੋ ॥
meheevaal sohaniyeh maariyo |

Sommigen zeiden: Mahinwal heeft Sohani zelf vermoord,

ਕਾਚੋ ਘਟ ਵਾ ਕੋ ਦੈ ਬੋਰਿਯੋ ॥
kaacho ghatt vaa ko dai boriyo |

Hij verdronk door hem een rauwe pot te geven

ਮੇਹੀਵਾਲ ਹੂੰ ਕੋ ਸਿਰ ਤੋਰਿਯੋ ॥੯॥
meheevaal hoon ko sir toriyo |9|

Maar feit is dat ze met een ongebakken kruik killea was en dat hij vervolgens werd gedood door zijn hoofd te slaan.(9)(1)

ਇਤਿ ਸ੍ਰੀ ਚਰਿਤ੍ਰ ਪਖ੍ਯਾਨੇ ਪੁਰਖ ਚਰਿਤ੍ਰੇ ਮੰਤ੍ਰੀ ਭੂਪ ਸੰਬਾਦੇ ਇਕ ਸੌ ਇਕ ਚਰਿਤ੍ਰ ਸਮਾਪਤਮ ਸਤੁ ਸੁਭਮ ਸਤੁ ॥੧੦੧॥੧੮੬੫॥ਅਫਜੂੰ॥
eit sree charitr pakhayaane purakh charitre mantree bhoop sanbaade ik sau ik charitr samaapatam sat subham sat |101|1865|afajoon|

101e gelijkenis van veelbelovende christenen Gesprek van de Raja en de minister, aangevuld met zegening. (101)(1866)

ਦੋਹਰਾ ॥
doharaa |

Dohira

ਅਵਧ ਪੁਰੀ ਭੀਤਰ ਬਸੈ ਅਜ ਸੁਤ ਦਸਰਥ ਰਾਵ ॥
avadh puree bheetar basai aj sut dasarath raav |

De zoon van Raja Aj woonde vroeger in de stad Ayodhiya.

ਦੀਨਨ ਕੀ ਰਛਾ ਕਰੈ ਰਾਖਤ ਸਭ ਕੋ ਭਾਵ ॥੧॥
deenan kee rachhaa karai raakhat sabh ko bhaav |1|

Hij was welwillend tegenover de armen en hield van zijn onderdaan.(1)

ਦੈਤ ਦੇਵਤਨ ਕੋ ਬਨ੍ਯੋ ਏਕ ਦਿਵਸ ਸੰਗ੍ਰਾਮ ॥
dait devatan ko banayo ek divas sangraam |

Er brak eens een oorlog uit tussen de goden en de duivels.

ਬੋਲਿ ਪਠਾਯੋ ਇੰਦ੍ਰ ਨੈ ਲੈ ਦਸਰਥ ਕੋ ਨਾਮ ॥੨॥
bol patthaayo indr nai lai dasarath ko naam |2|

Toen besloot de god Indra Raja Dasrath te sturen.(2)

ਚੌਪਈ ॥
chauapee |

Chaupaee

ਦੂਤਹਿ ਕਹਿਯੋ ਤੁਰਤ ਤੁਮ ਜੈਯਹੁ ॥
dooteh kahiyo turat tum jaiyahu |

(Indra) zei tegen de engel dat je moest lopen

ਸੈਨ ਸਹਿਤ ਦਸਰਥ ਕੈ ਲ੍ਰਯੈਯਹੁ ॥
sain sahit dasarath kai lrayaiyahu |

Hij zei tegen zijn ambassadeurs: 'Ga Dasrath halen,

ਗ੍ਰਿਹ ਕੇ ਸਕਲ ਕਾਮ ਤਜ ਆਵੈ ॥
grih ke sakal kaam taj aavai |

(Hij) moet al het huishoudelijk werk achterlaten en komen

ਹਮਰੀ ਦਿਸਿ ਹ੍ਵੈ ਜੁਧੁ ਮਚਾਵੈ ॥੩॥
hamaree dis hvai judh machaavai |3|

'En zeg hem dat hij al zijn taken moet opgeven en namens ons moet gaan vechten.'(3)

ਦੋਹਰਾ ॥
doharaa |

Dohira

ਦੂਤ ਸਤਕ੍ਰਿਤ ਜੋ ਪਠਿਯੋ ਸੋ ਦਸਰਥ ਪੈ ਆਇ ॥
doot satakrit jo patthiyo so dasarath pai aae |

De ambassadeur, Satkrit, ging mee om op Dasrath te wachten,

ਜੋ ਤਾ ਸੋ ਸ੍ਵਾਮੀ ਕਹਿਯੋ ਸੋ ਤਿਹ ਕਹਿਯੋ ਸੁਨਾਇ ॥੪॥
jo taa so svaamee kahiyo so tih kahiyo sunaae |4|

En welk bevel zijn Meester ook gaf, hij bracht het over.(4)

ਚੌਪਈ ॥
chauapee |

Chaupaee

ਬਾਸਵ ਕਹਿਯੋ ਸੁ ਤਾਹਿ ਸੁਨਾਯੋ ॥
baasav kahiyo su taeh sunaayo |

Wat Indra ('Basava') had gezegd, hij (Dasaratha) hoorde het.

ਸੋ ਸੁਨਿ ਭੇਦ ਕੇਕਈ ਪਾਯੋ ॥
so sun bhed kekee paayo |

Wat hem (Raja) ook werd verteld en overgebracht, Kaikaee (de gemalin van Dasrath) kwam er in het geheim ook achter.

ਚਲੇ ਚਲੋ ਰਹਿ ਹੌ ਤੌ ਰਹਿ ਹੌ ॥
chale chalo reh hau tau reh hau |

(Iemand vertelde Dasharatha dat als jij) ga, dan ga ik met je mee, als je blijft, dan blijf ik.

ਨਾਤਰ ਦੇਹ ਅਗਨਿ ਮੈ ਦਹਿ ਹੌ ॥੫॥
naatar deh agan mai deh hau |5|

(Ze zei tegen de Raja)) 'Ik zal jou ook vergezellen en als je dat niet doet (neem mij mee), zal ik mijn lichaam in het vuur opofferen.(5)

ਤ੍ਰਿਯ ਕੋ ਮੋਹ ਨ੍ਰਿਪਤਿ ਸੌ ਭਾਰੋ ॥
triy ko moh nripat sau bhaaro |

Kaikai was erg verliefd op de koning.

ਤਿਹ ਸੰਗ ਲੈ ਉਹ ਓਰਿ ਪਧਾਰੋ ॥
tih sang lai uh or padhaaro |

De dame had van Raja gehouden en de Raja was enorm dol op de Rani. Ze voegde eraan toe: 'Ik zal je dienen tijdens het gevecht,

ਬਾਲ ਕਹਿਯੋ ਸੇਵਾ ਤਵ ਕਰਿਹੋ ॥
baal kahiyo sevaa tav kariho |

Kaikai zei (ik zal je dienen).

ਜੂਝੋ ਨਾਥ ਪਾਵਕਹਿ ਬਰਿਹੋ ॥੬॥
joojho naath paavakeh bariho |6|

'En, mijn Meester, als u sterft, zal ik een Sati worden door mijn lichaam (in het vuur) samen met dat van u op te offeren.'(6)

ਅਵਧ ਰਾਜ ਤਹ ਤੁਰਤ ਸਿਧਾਯੋ ॥
avadh raaj tah turat sidhaayo |

De koning van Ayodhya vertrok onmiddellijk

ਸੁਰ ਅਸੁਰਨ ਜਹ ਜੁਧ ਮਚਾਯੋ ॥
sur asuran jah judh machaayo |

De koning van Ayodhiya marcheerde onmiddellijk naar de plek waar de gevechten tussen de goden en de duivels gaande waren.

ਬਜ੍ਰ ਬਾਨ ਬਿਛੂਆ ਜਹ ਬਰਖੈ ॥
bajr baan bichhooaa jah barakhai |

Waar pijlen zoals bajra en schorpioenen (zoals peshkabs) regenden

ਕੁਪਿ ਕੁਪਿ ਬੀਰ ਧਨੁਹਿਯਨ ਕਰਖੈ ॥੭॥
kup kup beer dhanuhiyan karakhai |7|

Waar steenachtige harde bogen en giftige schorpioenachtige pijlen werden afgevuurd en de dapperen ze trokken.(7)

ਭੁਜੰਗ ਛੰਦ ॥
bhujang chhand |

Bhujang Chhand

ਬਧੇ ਗੋਲ ਗਾੜੇ ਚਲਿਯੋ ਬਜ੍ਰਧਾਰੀ ॥
badhe gol gaarre chaliyo bajradhaaree |

Bajradhari (Indra) verzamelde zijn leger en ging daarheen

ਬਜੈ ਦੇਵ ਦਾਨਵ ਜਹਾ ਹੀ ਹਕਾਰੀ ॥
bajai dev daanav jahaa hee hakaaree |

Waar goden en reuzen elkaar aanbaden.

ਗਜੈ ਕੋਟਿ ਜੋਧਾ ਮਹਾ ਕੋਪ ਕੈ ਕੈ ॥
gajai kott jodhaa mahaa kop kai kai |

De krijgers brulden van grote woede

ਪਰੈ ਆਨਿ ਕੈ ਬਾਢਵਾਰੀਨ ਲੈ ਕੈ ॥੮॥
parai aan kai baadtavaareen lai kai |8|

En ze vielen elkaar aan met zwaarden. 8.

ਭਜੇ ਦੇਵ ਦਾਨੋ ਅਨਿਕ ਬਾਨ ਮਾਰੇ ॥
bhaje dev daano anik baan maare |

De goden vluchtten nadat ze waren geraakt door de pijlen van het leger van demonen

ਚਲੇ ਛਾਡਿ ਕੈ ਇੰਦਰ ਕੇ ਬੀਰ ਭਾਰੇ ॥
chale chhaadd kai indar ke beer bhaare |

En de grote krijgers van Indra glipten weg (van het slagveld).

ਰਹਿਯੋ ਏਕ ਠਾਢੋ ਤਹਾ ਬਜ੍ਰਧਾਰੀ ॥
rahiyo ek tthaadto tahaa bajradhaaree |

Slechts één Indra ('Bajradhari') bleef daar achter.

ਪਰਿਯੋ ਤਾਹਿ ਸੋ ਰਾਵ ਤਹਿ ਮਾਰ ਭਾਰੀ ॥੯॥
pariyo taeh so raav teh maar bhaaree |9|

Er was een grote oorlog met hem en de koning (Dasaratha) vocht ook veel.9.

ਇਤੈ ਇੰਦ੍ਰ ਰਾਜਾ ਉਤੈ ਦੈਤ ਭਾਰੇ ॥
eitai indr raajaa utai dait bhaare |

Hier waren Indra en Koning (Dasaratha) en er waren sterke reuzen.

ਹਟੇ ਨ ਹਠੀਲੇ ਮਹਾ ਰੋਹ ਵਾਰੇ ॥
hatte na hattheele mahaa roh vaare |

Aan de ene kant stond god Indra en aan de andere kant woedende duivels.

ਲਯੋ ਘੇਰਿ ਤਾ ਕੋ ਚਹੂੰ ਓਰ ਐਸੇ ॥
layo gher taa ko chahoon or aaise |

Hij omsingelde hen van alle vier de kanten op deze manier

ਮਨੋ ਪਵਨ ਉਠੈ ਘਟਾ ਘੋਰ ਜੈਸੇ ॥੧੦॥
mano pavan utthai ghattaa ghor jaise |10|

Ze belegerden Indra zoals de wind de stofstorm omhult.(10)