Sri Dasam Granth

Pagina - 938


ਜੂਠ ਕੂਠ ਤੁਰਕਨ ਕੀ ਖਾਵੋ ॥੧੩॥
jootth kootth turakan kee khaavo |13|

'Je neemt de naam Heer aan en verslindt het eten bij het huishouden van Turken (moslims).'(13)

ਦੋਹਰਾ ॥
doharaa |

Dohira

ਤਬ ਅਬਲਾ ਕੰਪਤਿ ਭਈ ਤਾ ਕੇ ਪਰਿ ਕੈ ਪਾਇ ॥
tab abalaa kanpat bhee taa ke par kai paae |

Toen viel de jonkvrouw trillend op de voeten van Munni en vroeg:

ਕ੍ਰਯੋਹੂ ਹੋਇ ਉਧਾਰ ਮਮ ਸੋ ਦਿਜ ਕਹੋ ਉਪਾਇ ॥੧੪॥
krayohoo hoe udhaar mam so dij kaho upaae |14|

'Vertel me wat vastberadenheid zodat ik aan deze pijn kan ontsnappen.' (14)

ਚੌਪਈ ॥
chauapee |

Chaupaee

ਇੰਦ੍ਰ ਸੁ ਮ੍ਰਿਤ ਮੰਡਲ ਜਬ ਜੈਹੈ ॥
eindr su mrit manddal jab jaihai |

Wanneer Indra naar de dode mensen zal gaan

ਰਾਝਾ ਅਪਨੋ ਨਾਮੁ ਕਹੈ ਹੈ ॥
raajhaa apano naam kahai hai |

(Antwoord) 'Als god Indra naar de alledaagse wereld gaat, zal hij zichzelf Ranjha noemen.

ਤੋ ਸੌ ਅਧਿਕ ਪ੍ਰੀਤਿ ਉਪਜਾਵੈ ॥
to sau adhik preet upajaavai |

Zal meer van je houden

ਅਮਰਵਤੀ ਬਹੁਰਿ ਤੁਹਿ ਲ੍ਯਾਵੈ ॥੧੫॥
amaravatee bahur tuhi layaavai |15|

'Hij zal intens verliefd op je worden en je terugbrengen naar Amrawati (domein van emancipatie).(15)

ਦੋਹਰਾ ॥
doharaa |

Dohira

ਜੂਨਿ ਜਾਟ ਕੀ ਤਿਨ ਧਰੀ ਮ੍ਰਿਤ ਮੰਡਲ ਮੈ ਆਇ ॥
joon jaatt kee tin dharee mrit manddal mai aae |

Ze werd geboren in het huishouden van een Jat.

ਚੂਚਕ ਕੇ ਉਪਜੀ ਭਵਨ ਹੀਰ ਨਾਮ ਧਰਵਾਇ ॥੧੬॥
choochak ke upajee bhavan heer naam dharavaae |16|

Ze verscheen in het huis van Choochak en noemde zichzelf Heer.(16)

ਚੌਪਈ ॥
chauapee |

Chaupaee

ਇਸੀ ਭਾਤਿ ਸੋ ਕਾਲ ਬਿਹਾਨ੍ਰਯੋ ॥
eisee bhaat so kaal bihaanrayo |

De tijd verstreek zo.

ਬੀਤਯੋ ਬਰਖ ਏਕ ਦਿਨ ਜਾਨ੍ਯੋ ॥
beetayo barakh ek din jaanayo |

De tijd verstreek en de jaren gingen voorbij,

ਬਾਲਾਪਨੋ ਛੂਟਿ ਜਬ ਗਯੋ ॥
baalaapano chhoott jab gayo |

Als de kindertijd voorbij is

ਜੋਬਨ ਆਨਿ ਦਮਾਮੋ ਦਯੋ ॥੧੭॥
joban aan damaamo dayo |17|

De kindertijd werd verlaten en de drums van de jeugd begonnen te spelen.(l7)

ਰਾਝਾ ਚਾਰਿ ਮਹਿਖਿਯਨ ਆਵੈ ॥
raajhaa chaar mahikhiyan aavai |

Ranjha komt terug nadat hij de buffels heeft laten grazen.

ਤਾ ਕੋ ਹੇਰਿ ਹੀਰ ਬਲਿ ਜਾਵੈ ॥
taa ko her heer bal jaavai |

Als Ranjha terugkwam nadat hij het vee had laten grazen, werd Heer gek.

ਤਾ ਸੌ ਅਧਿਕ ਨੇਹੁ ਉਪਜਾਯੋ ॥
taa sau adhik nehu upajaayo |

Ik heb veel liefde met hem gehad

ਭਾਤਿ ਭਾਤਿ ਸੌ ਮੋਹ ਬਢਾਯੋ ॥੧੮॥
bhaat bhaat sau moh badtaayo |18|

Ze beeldde een intense liefde voor hem uit en straalde veel genegenheid uit. (18)

ਦੋਹਰਾ ॥
doharaa |

Dohira

ਖਾਤ ਪੀਤ ਬੈਠਤ ਉਠਤ ਸੋਵਤ ਜਾਗਤ ਨਿਤਿ ॥
khaat peet baitthat utthat sovat jaagat nit |

Eten, drinken, zitten, staan, slapen en wakker zijn,

ਕਬਹੂੰ ਨ ਬਿਸਰੈ ਚਿਤ ਤੇ ਸੁੰਦਰ ਦਰਸ ਨਮਿਤ ॥੧੯॥
kabahoon na bisarai chit te sundar daras namit |19|

De hele tijd wilde ze hem niet uit haar gedachten houden.(19)

ਹੀਰ ਬਾਚ ॥
heer baach |

Heer praat

ਸਵੈਯਾ ॥
savaiyaa |

Zelf:

ਬਾਹਰ ਜਾਉ ਤੌ ਬਾਹਰ ਹੀ ਗ੍ਰਿਹ ਆਵਤ ਆਵਤ ਸੰਗ ਲਗੇਹੀ ॥
baahar jaau tau baahar hee grih aavat aavat sang lagehee |

'Als hij uitgaat, ga ik ook uit.

ਜੌ ਹਠਿ ਬੈਠਿ ਰਹੋ ਘਰ ਮੈ ਪਿਯ ਪੈਠਿ ਰਹੈ ਹਿਯ ਮੈ ਪਹਿ ਲੇਹੀ ॥
jau hatth baitth raho ghar mai piy paitth rahai hiy mai peh lehee |

'Als hij thuis blijft, heb ik het gevoel dat ik bij hem zit.

ਨੀਂਦ ਹਮੈ ਨਕਵਾਨੀ ਕਰੀ ਛਿਨ ਹੀ ਛਿਨ ਰਾਮ ਸਖੀ ਸੁਪਨੇਹੀ ॥
neend hamai nakavaanee karee chhin hee chhin raam sakhee supanehee |

'Hij heeft mij mijn slaap ontnomen en in de slaap laat hij mij niet toe

ਜਾਗਤ ਸੋਵਤ ਰਾਤਹੂੰ ਦ੍ਯੋਸ ਕਹੂੰ ਮੁਹਿ ਰਾਝਨ ਚੈਨ ਨ ਦੇਹੀ ॥੨੦॥
jaagat sovat raatahoon dayos kahoon muhi raajhan chain na dehee |20|

Alleen. 'Dag in dag uit laat Ranjha me niet in rust.'(20)

ਚੌਪਈ ॥
chauapee |

Chaupaee

ਰਾਝਨ ਰਾਝਨ ਸਦਾ ਉਚਾਰੈ ॥
raajhan raajhan sadaa uchaarai |

Ze zong altijd 'Ranjha Ranjha'

ਸੋਵਤ ਜਾਗਤ ਤਹਾ ਸੰਭਾਰੈ ॥
sovat jaagat tahaa sanbhaarai |

En ze miste hem altijd als hij wakker werd.

ਬੈਠਤ ਉਠਤ ਚਲਤ ਹੂੰ ਸੰਗਾ ॥
baitthat utthat chalat hoon sangaa |

Zitten, opstaan, rondlopen

ਤਾਹੀ ਕੌ ਜਾਨੈ ਕੈ ਅੰਗਾ ॥੨੧॥
taahee kau jaanai kai angaa |21|

(Zij) beschouwde hem altijd als een lid. 21.

ਕਾਹੂੰ ਕੋ ਜੋ ਹੀਰ ਨਿਹਾਰੈ ॥
kaahoon ko jo heer nihaarai |

Wie Heer ook ziet,

ਰਾਝਨ ਹੀ ਰਿਦ ਬੀਚ ਬਿਚਾਰੈ ॥
raajhan hee rid beech bichaarai |

Ze reciteerde de hele tijd 'Ranjhan, Ranjhan',

ਐਸੀ ਪ੍ਰੀਤਿ ਪ੍ਰਿਆ ਕੀ ਲਾਗੀ ॥
aaisee preet priaa kee laagee |

(Hij) voelde zo'n liefde voor de Geliefde

ਨੀਂਦ ਭੂਖ ਤਾ ਕੀ ਸਭ ਭਾਗੀ ॥੨੨॥
neend bhookh taa kee sabh bhaagee |22|

Haar liefde werd zo intens dat ze al haar eetlust verloor.(22)

ਰਾਝਨ ਹੀ ਕੇ ਰੂਪ ਵਹ ਭਈ ॥
raajhan hee ke roop vah bhee |

Ze werd de vorm van Ranjhe,

ਜ੍ਯੋ ਮਿਲਿ ਬੂੰਦਿ ਬਾਰਿ ਮੋ ਗਈ ॥
jayo mil boond baar mo gee |

Ze ging op in Ranjha als een druppel water in het water zelf.

ਜੈਸੇ ਮ੍ਰਿਗ ਮ੍ਰਿਗਯਾ ਕੋ ਲਹੇ ॥
jaise mrig mrigayaa ko lahe |

(Zijn toestand) werd als die van een hert dat bij het zien van de 'mrigya' (jager).

ਹੋਤ ਬਧਾਇ ਬਿਨਾ ਹੀ ਗਹੇ ॥੨੩॥
hot badhaae binaa hee gahe |23|

Ze werd het toonbeeld van een hert dat een slaaf wordt zonder vastgebonden te worden.(23)

ਦੋਹਰਾ ॥
doharaa |

Dohira

ਜੈਸੇ ਲਕਰੀ ਆਗ ਮੈ ਪਰਤ ਕਹੂੰ ਤੇ ਆਇ ॥
jaise lakaree aag mai parat kahoon te aae |

Ze werd een stuk hout, dat in het vuur valt,

ਪਲਕ ਦ੍ਵੈਕ ਤਾ ਮੈ ਰਹੈ ਬਹੁਰਿ ਆਗ ਹ੍ਵੈ ਜਾਇ ॥੨੪॥
palak dvaik taa mai rahai bahur aag hvai jaae |24|

En blijft slechts enkele ogenblikken als hout en wordt dan het vuur zelf. (24)

ਹਰਿ ਜਾ ਅਸਿ ਐਸੇ ਸੁਨ੍ਯੋ ਕਰਤ ਏਕ ਤੇ ਦੋਇ ॥
har jaa as aaise sunayo karat ek te doe |

Overal hoor je dat een zwaard één op twee snijdt.

ਬਿਰਹ ਬਢਾਰਨਿ ਜੋ ਬਧੇ ਏਕ ਦੋਇ ਤੇ ਹੋਇ ॥੨੫॥
birah badtaaran jo badhe ek doe te hoe |25|

Maar degenen die worden gesneden met het zwaard van desintegratie ('Badharni'), zij worden een twee-tegen-één-vorm. 25.