En alle stoere jonge mannen werden geëlimineerd.(108)
Alle paarden, die uit Sindh, Arabië en Irak,
Die heel snel waren, werden vernietigd.(109)
Veel dappere mensen met een leeuwenhart werden uitgeroeid,
Die in tijden van nood uitzonderlijke moed toonden.(110)
Twee wolken (van strijders) kwamen brullen,
Hun actie deed bloed naar de hoogste hemelen stromen.(111)
Tint en geschreeuw werd opgewekt in de velden,
En de aarde werd vertrapt door de hoeven van de paarden.(112)
Vliegend als de wind hadden de paarden stalen hoeven,
Waardoor de aarde op de rug van een luipaard leek.(113)
Ondertussen dronk de lamp van het universum de wijn uit de kruik (zonsondergang),
En schonk de kroon op het hoofd van de broer (maan).(114)
Toen de zon op de vierde dag verscheen,
En straalde zijn gouden stralen uit,(115)
Vervolgens omgorden ze hun leeuwen,
Ze namen de boog van de Yaman en beschermden hun gezichten.(116)
Ze assimileerden hun zintuigen, en de woede om te vechten blies,
En ze werden extreem toornig.(117)
Op de vierde dag werden tienduizend olifanten gedood,
En twaalfduizend bliksempaarden werden gedood.(118)
Driehonderdduizend voetsoldaten werden geliquideerd,
Die waren als de leeuwen en zeer bedreven.(119)
Vierduizend strijdwagens werden verbrijzeld,
En ook veel leeuwenmoordenaars werden gedecimeerd.(120)
Vier paarden van Subhat Singh werden geslacht,
De tweede pijl doorboorde de kop van zijn wagenmenner.(121)
De derde pijl raakte boven zijn wenkbrauwen,
En hij voelde zich alsof een slang uit een schat was gedwongen.(122)
Toen de vierde pijl werd geraakt, verloor hij al zijn bewustzijn,
Zijn vastberadenheid vluchtte weg en vergat zijn gevoel voor rechtvaardigheid.(123)
Toen de vierde pijl vlakbij zijn luchtpijp was doorgedrongen,
En hij was op de grond gevallen.(124)
Het werd duidelijk dat de man bijna dood was,
Zoals hij als een dronken leeuw was neergevallen.(125)
Ze stapte uit haar strijdwagen en ging op de grond liggen,
Ze zag er erg delicaat maar standvastig uit.(126)
Ze had een kopje water in haar hand,
En gleed naar hem toe (Subhat Singh).(127)
(Zij) sprak: 'Oh, jij, de vreemde man van het koningshuis,,
'Waarom sjokt u in het met bloed besmeurde stof?(128)
'Ik ben dezelfde, jouw leven en liefde, en jij in de bloei van je jeugd,
'Momenteel kom ik een glimp van je opvangen.'(129)
(Hij) zei: 'Oh, jij die goedhartig bent,
'Waarom ben je naar deze plek vol ellende gekomen?'(130)
(Zij,) 'Als je dood was, zou ik je lichaam zijn komen halen.,
'Maar aangezien je nog leeft, wil ik de Almachtige bedanken.'(131)
Hij omhelsde haar met zachte stem,