Sri Dasam Granth

Pagina - 1268


ਪਤਿਯਾ ਬਾਚਿ ਚੜੇ ਹਰਿ ਰਥੈ ॥
patiyaa baach charre har rathai |

(De brief bereikte Shri Krishna) Na het lezen van de brief stapte Shri Krishna op de strijdwagen.

ਮਾਨਹੁ ਲੂਟ ਲਯੋ ਮਨਮਥੈ ॥
maanahu loott layo manamathai |

Alsof ze zijn beroofd door Kaam Dev.

ਉਤ ਸਿਸੁਪਾਲ ਜੋਰਿ ਦਲ ਆਯੋ ॥
aut sisupaal jor dal aayo |

Van daaruit sloot Shishupal zich ook aan bij het leger

ਕੁੰਦਨ ਪੁਰੀ ਨਗਰ ਨਿਯਰਾਯੋ ॥੧੩॥
kundan puree nagar niyaraayo |13|

Kundan kwam in de buurt van Puri Nagar. 13.

ਭੇਦ ਕਹਾ ਰੁਕਮਿਨੀ ਬਿਪ੍ਰ ਸ੍ਰਯੋਂ ॥
bhed kahaa rukaminee bipr srayon |

Rukmini vertelde het geheim aan de brahmaan

ਪ੍ਰਾਨ ਨਾਥ ਸੇਤੀ ਕਹਿਯਹੁ ਯੌ ॥
praan naath setee kahiyahu yau |

Dat Pranath Sri Krishna zo zou moeten zeggen

ਜਬ ਮੈ ਗੌਰਿ ਪੂਜਬੈ ਐਹੌਂ ॥
jab mai gauar poojabai aaihauan |

Dat wanneer ik (naar de tempel) kom om Gauri te aanbidden

ਤਬ ਤਵ ਦਰਸ ਚੰਦ੍ਰ ਸੋ ਪੈਹੌਂ ॥੧੪॥
tab tav daras chandr so paihauan |14|

Dan krijg ik het visioen van je maan (zoals gezicht). 14.

ਦੋਹਰਾ ॥
doharaa |

dubbel:

ਤਬ ਤੁਮ ਹਮ ਕੌ ਭੁਜਾ ਭਰਿ ਲੀਜਹੁ ਰਥਹਿ ਚੜਾਇ ॥
tab tum ham kau bhujaa bhar leejahu ratheh charraae |

Dan neem je mij bij de arm en neem mij mee op de strijdwagen.

ਨਿਜੁ ਨਾਰੀ ਲੈ ਕੀਜਿਯਹੁ ਦੁਸਟ ਸਭਨ ਕੋ ਘਾਇ ॥੧੫॥
nij naaree lai keejiyahu dusatt sabhan ko ghaae |15|

Dood alle vijanden en maak (mij) je vrouw. 15.

ਚੌਪਈ ॥
chauapee |

vierentwintig:

ਰੁਕਮ ਬ੍ਯਾਹ ਕੀ ਸੌਜ ਬਨਾਈ ॥
rukam bayaah kee sauaj banaaee |

Rukum (Raj Kumar) bereidt het huwelijksmateriaal (volledig) voor

ਭਾਤਿ ਭਾਤਿ ਪਕਵਾਨ ਮਿਠਾਈ ॥
bhaat bhaat pakavaan mitthaaee |

en diverse gerechten en zoetigheden (gemaakt).

ਫੂਲਿਯੋ ਫਿਰਤ ਤ੍ਰਿਯਨ ਕੇ ਗਨ ਮੈ ॥
fooliyo firat triyan ke gan mai |

Hij floreerde in het bijeenbrengen van vrouwen.

ਮੂੰਡ ਮੁੰਡੇ ਕੀ ਖਬਰਿ ਨ ਮਨ ਮੈ ॥੧੬॥
moondd mundde kee khabar na man mai |16|

Hij had niet eens het nieuws dat hij bedrogen was in zijn gedachten. 16.

ਗੌਰਿ ਪੂਜਨੇ ਬਹਿਨਿ ਪਠਾਈ ॥
gauar poojane bahin patthaaee |

(Hij) stuurde zuster (Rukmini) om Gauri te aanbidden.

ਤਹ ਤੇ ਹਰੀ ਕ੍ਰਿਸਨ ਸੁਖਦਾਈ ॥
tah te haree krisan sukhadaaee |

Van daaruit nam Sri Krishna (hem) mee.

ਦੁਸਟ ਲੋਗ ਮੁਖ ਬਾਇ ਰਹਤ ਭੇ ॥
dusatt log mukh baae rahat bhe |

Slechte mensen bleven achter

ਹਾਇ ਹਾਇ ਇਹ ਭਾਤਿ ਕਹਤ ਭੇ ॥੧੭॥
haae haae ih bhaat kahat bhe |17|

En bleef zo 'hoi hoi' zeggen. 17.

ਭੁਜੰਗ ਛੰਦ ॥
bhujang chhand |

Bhujang-vers:

ਚਲਿਯੋ ਕ੍ਰਿਸਨ ਤਾ ਕੌ ਰਥੈ ਡਾਰਿ ਲੈ ਕੈ ॥
chaliyo krisan taa kau rathai ddaar lai kai |

Sri Krishna nam hem mee op de strijdwagen.

ਤਬੈ ਬੀਰ ਧਾਏ ਸਭੈ ਕੋਪ ਹ੍ਵੈ ਕੈ ॥
tabai beer dhaae sabhai kop hvai kai |

Toen werden alle krijgers boos en renden weg.

ਜਰਾਸਿੰਧੁ ਤੇ ਆਦਿ ਲੈ ਬੀਰ ਜੇਤੇ ॥
jaraasindh te aad lai beer jete |

Sinds Jarasandh waren er evenveel helden,

ਹਥੈ ਲੈ ਪਟੈਲੈ ਚਲੇ ਡਾਰਿ ਤੇਤੇ ॥੧੮॥
hathai lai pattailai chale ddaar tete |18|

Patel (netten die de mond bedekken) in de handen gelegd (pantser en op het gezicht) en ging. 18.

ਕਿਤੇ ਪਾਖਰੈ ਡਾਰਿ ਕੈ ਬਾਜਿਯੋ ਪੈ ॥
kite paakharai ddaar kai baajiyo pai |

Door zadels te zetten op hoeveel paarden

ਕਿਤੇ ਚਾਰ ਜਾਮੇ ਚੜੇ ਤਾਜਿਯੋ ਪੈ ॥
kite chaar jaame charre taajiyo pai |

En hoeveel paarden ze bereden terwijl ze vier kleding droegen.

ਮਘੇਲੇ ਧਧੇਲੇ ਬੁੰਦੇਲੇ ਚੰਦੇਲੇ ॥
maghele dhadhele bundele chandele |

Maghele, Dhadhele, Bundele, Chandele,

ਕਛ੍ਵਹੇ ਰਠੌਰੇ ਬਘੇਲੇ ਖੰਡੇਲੇ ॥੧੯॥
kachhvahe ratthauare baghele khanddele |19|

Schildpadden, Rathore, Baghele, Khandele (enz.) 19.

ਤਬੈ ਰੁਕਮ ਰੁਕਮੀ ਸਭੈ ਭਾਇ ਲੈ ਕੈ ॥
tabai rukam rukamee sabhai bhaae lai kai |

Toen namen Rukum en Rukmi alle broers mee

ਚਲਿਯੋ ਸੈਨ ਬਾਕੀ ਹਠੀ ਗੋਲ ਕੈ ਕੈ ॥
chaliyo sain baakee hatthee gol kai kai |

En ging met een goed, sterk leger.

ਤਹਾ ਬਾਨ ਤੀਖੇ ਛੁਟੇ ਓਰ ਚਾਰੂ ॥
tahaa baan teekhe chhutte or chaaroo |

Van alle vier de kanten begonnen pijlen daarheen te vliegen.

ਮੰਡੇ ਆਨਿ ਜੋਧਾ ਬਜ੍ਯੋ ਰਾਗ ਮਾਰੂ ॥੨੦॥
mandde aan jodhaa bajayo raag maaroo |20|

Met het spelen van Maru Raga begon de krijger de oorlog. 20.

ਕਹੀ ਭੀਮ ਭੇਰੀ ਬਜੈ ਸੰਖ ਭਾਰੇ ॥
kahee bheem bheree bajai sankh bhaare |

Ergens beginnen grote en zware trompetten te spelen,

ਕਹੂੰ ਨਾਦ ਨਾਫੀਰਿਯੈ ਔ ਨਗਾਰੇ ॥
kahoon naad naafeeriyai aau nagaare |

Ergens begonnen toeters en bellen te spelen.

ਪਰੀ ਮਾਰਿ ਬਾਨਾਨ ਕੀ ਭਾਤਿ ਐਸੀ ॥
paree maar baanaan kee bhaat aaisee |

De pijlen raakten zo,

ਉਠੀ ਅਗਨਿ ਜ੍ਵਾਲਾ ਪ੍ਰਲੈ ਕਾਲ ਜੈਸੀ ॥੨੧॥
autthee agan jvaalaa pralai kaal jaisee |21|

Het is alsof de vlammen van vuur naar buiten komen op het moment van een zondvloed. 21.

ਚਲੈ ਸੀਘ੍ਰਤਾ ਸੌ ਖਹੈ ਬਾਨ ਬਾਨੇ ॥
chalai seeghrataa sau khahai baan baane |

Pijlen vlogen snel.

ਉਠੈ ਅਗਨ ਜ੍ਵਾਲਾ ਲਸੈ ਜ੍ਯੋ ਟਨਾਨੇ ॥
autthai agan jvaalaa lasai jayo ttanaane |

De vonken die eruit kwamen (door het eten) leken op vuurvliegjes.

ਕਹੂੰ ਚਰਮ ਬਰਮੈ ਪਰੇ ਮਰਮ ਭੇਦੇ ॥
kahoon charam baramai pare maram bhede |

Schilden en pantsers waren ergens doorboord.

ਕਹੂੰ ਮਾਸ ਕੇ ਗੀਧ ਲੈ ਗੇ ਲਬੇਦੇ ॥੨੨॥
kahoon maas ke geedh lai ge labede |22|

Ergens droegen de gieren de stukken vlees. 22.

ਕਹੂੰ ਅੰਗੁਲਿਤ੍ਰਾਣ ਕਾਟੇ ਪਰੇ ਹੈ ॥
kahoon angulitraan kaatte pare hai |

De handschoenen zijn ergens doorgesneden.

ਕਹੂੰ ਅੰਗੁਲੀ ਕਾਟਿ ਰਤਨੈ ਝਰੇ ਹੈ ॥
kahoon angulee kaatt ratanai jhare hai |

Ergens vielen edelstenen uit de afgesneden vingers (ringen).

ਰਹੀ ਹਾਥ ਹੀ ਮੈ ਕ੍ਰਿਪਾਨੈ ਕਟਾਰੇ ॥
rahee haath hee mai kripaanai kattaare |

Velen bleven achter met messen en kirpans in hun handen

ਗਿਰੈ ਜੂਝਿ ਕੈ ਕੈ ਪਰੇ ਭੂਮ ਮਾਰੇ ॥੨੩॥
girai joojh kai kai pare bhoom maare |23|

En ze lagen na het gevecht op de grond. 23.

ਤਬੈ ਕੋਪ ਕੈ ਕੈ ਚੰਦੇਲੇ ਸਿਧਾਏ ॥
tabai kop kai kai chandele sidhaae |

Toen gingen de Chandelas (krijgers) boos weg.

ਬਧੇ ਚੁੰਗ ਚੁੰਗੀ ਚਲੇ ਖੇਤ ਆਏ ॥
badhe chung chungee chale khet aae |

Al springend en springend kwamen ze naar het slagveld.

ਚਹੂੰ ਓਰ ਘੇਰਿਯੋ ਹਰੀ ਕਿਸਨ ਕੌ ਯੌ ॥
chahoon or gheriyo haree kisan kau yau |

(Zij) omringden Sri Krishna aan alle vier de kanten,