Ze zijn in de diepe, donkere put gevallen.
Nanak: verhef ze en red ze, o Barmhartige Heer God! ||4||
Ze behoren tot de menselijke soort, maar gedragen zich als dieren.
Ze vervloeken anderen dag en nacht.
Uiterlijk dragen ze religieuze gewaden, maar van binnen is het vuil van Maya.
Ze kunnen dit niet verbergen, hoe hard ze ook proberen.
Uiterlijk tonen ze kennis, meditatie en zuivering,
maar vanbinnen houdt zich de hond van de hebzucht vast.
Het vuur van verlangen woedt vanbinnen; uiterlijk brengen ze as op hun lichaam aan.
Er zit een steen om hun nek - hoe kunnen ze de ondoorgrondelijke oceaan oversteken?
Degenen in wie God Zelf verblijft
- O Nanak, deze nederige wezens gaan intuïtief op in de Heer. ||5||
Hoe kunnen blinden door te luisteren het pad vinden?
Pak zijn hand vast, en dan kan hij zijn bestemming bereiken.
Hoe kan een raadsel door doven worden begrepen?
Zeg 'nacht', en hij denkt dat je 'dag' zei.
Hoe kan een stomme de Liederen van de Heer zingen?
Hij kan het proberen, maar zijn stem zal hem in de steek laten.
Hoe kan de kreupele de berg beklimmen?
Hij kan daar eenvoudigweg niet heen.