Dergelijke zondige fouten blijven blinde dwazen vasthouden;
Nanak: verhef en red ze, God! ||2||
Van begin tot eind is Hij onze Beschermer,
en toch geven de onwetenden hun liefde niet aan Hem.
Door Hem te dienen worden de negen schatten verkregen,
en toch verbinden de dwazen hun geest niet met Hem.
Onze Heer en Meester is altijd aanwezig, voor altijd en altijd,
en toch geloven de geestelijk blinden dat Hij ver weg is.
In Zijn dienst verkrijgt men eer aan het Hof van de Heer,
en toch vergeet de onwetende dwaas Hem.
Voor eeuwig en altijd maakt deze persoon fouten;
O Nanak, de Oneindige Heer is onze reddende genade. ||3||
Ze verlaten het juweel en worden verdiept in een schelp.
Zij verloochenen de Waarheid en omarmen de onwaarheid.
Dat wat voorbijgaat, is volgens hen blijvend.
Dat wat immanent is, denken zij ver weg te zijn.
Ze strijden voor wat ze uiteindelijk moeten achterlaten.
Ze keren zich af van de Heer, hun Hulp en Steun, die altijd bij hen is.
Ze wassen de sandelhoutpasta af;
net als ezels zijn ze verliefd op de modder.