Raag Bilaaval, Eerste Mehl, Chau-Padhay, Eerste Huis:
U bent de keizer en ik noem u een opperhoofd. Hoe draagt dit bij aan uw grootheid?
Zoals U mij toestaat, prijs ik U, o Heer en Meester; Ik ben onwetend en ik kan Uw Lof niet zingen. ||1||
Zegen mij alstublieft met zoveel begrip, dat ik Uw glorieuze lof mag zingen.
Mag ik in Waarheid wonen, overeenkomstig Uw Wil. ||1||Pauze||
Wat er ook is gebeurd, het komt allemaal van U. Jij bent Alwetend.
Uw grenzen kunnen niet gekend worden, o mijn Heer en Meester; Ik ben blind - welke wijsheid heb ik? ||2||
Wat moet ik zeggen? Terwijl ik praat, praat ik over zien, maar ik kan het onbeschrijfelijke niet beschrijven.
Zoals het Uw Wil behaagt, spreek ik; het is slechts het kleinste stukje van Uw grootsheid. ||3||
Onder zoveel honden ben ik een outcast; Ik blaf naar de buik van mijn lichaam.
Zonder toegewijde aanbidding, O Nanak, verlaat de Naam van mijn Meester mij nog steeds niet. ||4||1||
Bilaawal, Eerste Mehl:
Mijn geest is de tempel, en mijn lichaam is het eenvoudige kleed van de nederige zoeker; diep in mijn hart baad ik in het heilige heiligdom.
Het Ene Woord van de Shabad verblijft in mijn geest; Ik zal niet wedergeboren worden. ||1||
Mijn geest wordt doorboord door de Barmhartige Heer, O mijn moeder!
Wie kan de pijn van een ander kennen?
Ik denk aan niemand minder dan de Heer. ||1||Pauze||
O Heer, ontoegankelijk, ondoorgrondelijk, onzichtbaar en oneindig: zorg alstublieft voor mij!
In het water, op het land en in de lucht ben jij totaal doordringend. Jouw Licht is in ieder hart. ||2||
Alle leringen, instructies en inzichten zijn van u; de herenhuizen en heiligdommen zijn ook van jou.